Ik wil je nog niet kwijt….
- TP
- 15 feb 2021
- 4 minuten om te lezen

Gestommel op de trap, dan is het stil. “Misschien kan ik toch beter maar niet gaan sporten”, hoor ik Harrie zacht mompelen. “ik heb pijn op mijn borst”. Meer tegen zichzelf dan tegen mij, vermoed ik. De zachte landing in vandaag, het heerlijke wakker worden in de warmte van het bed eindigt met een doffe klap in mijn hoofd. Ik schrik mezelf klaarwakker, de waakvlam ineens een paar tikken hoger.
Pijn op de borst, dat klinkt niet goed. Dat is alles wat ik weet op dat moment. Nee, ga maar niet, adviseer ik hem en stommel even later in mijn kleren ook de trap af. De waakvlam brandt intussen helder en voelt warm aan. Ergens in mijn achterhoofd tingelt zachtjes een alarmbel. Zou het… wel nee, alles doet het toch gewoon bij hem. Ik zie niks engs, maar toch. Dan vertelt hij dat hij gistermiddag tijdens het tuinieren deze pijn al steeds voelde. Hij had slecht geslapen, 2 uur wakker gelegen van de pijn. Hij eet zijn kom melk met muesli onderwijl rustig leeg. Niets aan de hand, toch? Alles doet het nog, net als anders. Laten we gewoon doen alsof alles is zoals altijd. Nee, zegt mijn alarmbel, je gaat wel even de huisartsenpost bellen, gewoon even om advies te vragen en om gerustgesteld te worden. Zodat we straks tegen elkaar kunnen zeggen, zie je wel, niets aan de hand.
Maar eerst gaan we net als anders onze hond uitlaten, we blijven wel gewoon doen. Want dat is onze onuitgesproken code. Onderweg kijk ik steels naar Harrie. Hij wandelt rustig door, ik zie niks geks en verbaas me. Pijn op de borst, ik weet niet hoe dat voelt. Is dat echt erg?
Eenmaal weer thuis gaat Harrie de trap op, even bellen op zijn werkkamer. Tien minuten later is hij weer beneden, hij kijkt me aan met een verwarde blik in zijn ogen. “De ambulance komt er aan”. Er werden hem allerlei vragen gesteld waaronder “hebt u het gevoel alsof er een olifant op uw borst staat?”. Welnee, zegt hij, gewoon een lichte pijn. We kijken elkaar verbaasd en wat lacherig aan, terwijl het zonlicht lichte strepen door de kamer trekt. We wachten af en daar komt de ambulance voorrijden. Twee mannen in ambulancekleding stappen uit. De één heeft een koffertje bij zich. “Gaat u maar op de bank liggen, meneer”, instrueert de man die kennelijk de leiding heeft. Er worden enkele hartfilmpjes gemaakt en intussen geeft de man uitleg. Harrie mag geen stap meer verzetten. Hij reageert wat lacherig en vol ongeloof. Is dit niet een beetje overdreven? “Protocol, meneer”, aldus het ambulancepak. ‘Mag ik misschien nog wel even naar de wc?”, vraagt hij voorzichtig. Ja, dat mag. Er hangt inmiddels wat apparatuur om hem heen, de koppeling voor infuus is alvast in zijn arm ingebracht. De brancard wordt binnengereden, ik kijk alles in ogenschijnlijke rust aan. Het komt allemaal goed, niets aan de hand, alles doet het toch gewoon bij hem? Fijn dat nu al het onzichtbare gecheckt gaat worden, een prima actie! Het voelt als een slecht gespeeld toneelstuk, want we geloven niet wat er gebeurt. Ik loop achter de brancard aan, die de woonkamer uit gemanoeuvreerd wordt. We kijken elkaar aan, Harrie ligt onwennig op het rijdende bed. “Ik wil je nog niet kwijt, hoor”, zeg ik en heb het gevoel alsof ik buiten mezelf sta. Dit hoor ik toch te zeggen in zo’n situatie, dit hoort bij het toneelstuk, dit is mijn tekst. Ik zwaai hem uit en zie een arm uit het bed steken als groet. Ik mag niet mee, we leven immers in coronatijd. Is ook niet erg, vertel ik mezelf. Want er is namelijk niets ernstigs aan de hand. Op de tafel ligt een leeg spuitje en verfrommeld plastic.
Inmiddels zijn de 2 dochters geïnformeerd. Christi, de oudste, belt onmiddellijk. Ze is met een vriendin onderweg naar een heerlijke zondagse uitwaai-wandeling. “Zal ik bij je komen?”, vraagt ze bezorgd. Welnee, waarom, alles is weer rustig, zeg ik haar. “Is het echt wel goed met je, mam?”, vraagt ze nogmaals. En dan breek ik en dwars door de afspraak met mezelf heen verlaat een huilend geluid mijn keel. Mijn gezicht wordt nat. Er is geen houden meer aan. Ja, ik beken. Ik ben toch wel heel erg geschrokken. Het duurt maar heel even, maar Christi weet genoeg.
Even later zit ze tegenover me en huilt met uitbundige uithalen. Heel even maar. We voelen de kwetsbaarheid van het leven en een immense liefde voor dezelfde man. We stellen elkaar gerust, goed dat hij onderzocht wordt. We vertellen elkaar dat hij geluk heeft gehad, het was maar een lichte pijn.
Aan het begin van de avond zit ik naast zijn bed, standplaats Thoraxcentrum. Recht tegenover het bed vertelt een grote poster het verhaal van de werking van het hart. Ik lees het en verbaas me over de complexiteit ervan. Zo ingenieus en zo vanzelfsprekend, daar sta ik zelden bij stil. Nú, nu wel, want nu gaat het even wat minder goed met die vanzelfsprekendheid. “Is dit nu een hartinfarct?”, vraagt Harrie wat aarzelend aan de cardioloog, die even poolshoogte komt nemen. “Ja, dit noemen we een hartinfarct, meneer”, is het antwoord. Wel een lichte, maar toch..
De komende dagen vullen zich met wachten op het onderzoek, het elkaar vertellen van uitslagen en wat de medische termen betekenen. We gaan bij Harrie op bezoek via het beeldscherm, met ons vieren. Het gesprek heeft de toon van een medisch college, we hebben ons allemaal verdiept in de werking van het hart en wat er gaande is, nu er enkele schakels in het geheel minder goed werken. We vertellen elkaar wat we weten en nemen de kennis gretig tot ons. Op een vreemde manier genieten we van dit niet-fysieke, ietwat bizarre samenzijn. We hebben lol, Christi laat zich uit beeld vallen en komt weer terug. De clown die huilend en lachend zichzelf bij elkaar houdt. En Miriam, de boodschapper van wetenschappelijk onderbouwde feiten, die ons in heldere en zorgvuldige taal deelgenoot maakt van haar speurtocht naar medische feiten. We spreken het niet uit, maar voelen het des te meer. De intense verbondenheid van 4 mensen uit hetzelfde menselijke nest.
En Harrie komt weer thuis, 3 stents en een arsenaal aan tabletten rijker. Gelukkig, ik ben hem nog niet kwijt!!
Comments